In deze deepdive vertelt Annemieke Weterings-Helmons (lerarenopleider) over het ontwikkelen van maatwerkinterventies.
Dubbelbijzonder – Deep dive 2 Misdiagnose
Dubbelbijzonder – Scoreprofiel
Als je op zoek gaat naar discrepanties (verschillen) binnen het scoreprofiel van een leerling dan wil je weten in hoeverre de leerling per vakgebied of ontwikkelingsdomein overeenkomstig scoort of juist heel verschillend scoort. Als je zeer grote verschillen ziet binnen dat scoreprofiel en die verschillen ook over een langere periode zichtbaar zijn, dan kan dat aanleiding zijn om verder te verkennen wat de verschillen veroorzaakt.
Het waarnemen van een interne discrepantie in het scoreprofiel van de leerling is dus niet voldoende om vast te stellen of er sprake is van een leerprobleem of leerstoornis, het is echter wel een signaal om na te gaan wat dit verschil veroorzaakt.
Dubbelbijzonder – Schaal- en indexscores
De uitslag van een intelligentietest wordt gegeven in verschillende scores, namelijk de schaalscores en de indexscores. Iedere subtest wordt beoordeeld met een schaalscore, ook wel een normscore genoemd. Deze scores lopen van 1 tot 20, waarbij de scores 8 tot en met 11 een gemiddeld niveau aangeven.
Op basis van de resultaten van twee subtests die hetzelfde concept meten, wordt de indexscore berekend. Een indexscore verwijst dus naar een specifiek deel van een test.
In een 90% of 95% betrouwbaarheidsinterval wordt aangegeven tussen welke scores deze indexscore ligt. Het absolute gemiddelde is 100, maar scores tussen de 90 en 110 worden gezien als gemiddelde resultaten op de WPPSI-IV of de WISC-V.
Wanneer er tussen twee schaalscores betekenisvolle verschillen worden gevonden kan er niet een betrouwbare indexscore berekend worden. Het is in dat geval goed om te kijken naar de afzonderlijke schaalscores en wat het gevonden verschil kan betekenen. Dat geldt ook voor betekenisvolle verschillen tussen het totaal IQ en indexscores. Het is belangrijk dat dit verschil niet ‘zomaar’ wordt geïnterpreteerd, maar dat de persoon die dit doet over een grote deskundigheid beschikt om te kunnen vaststellen waarop die verschillen duiden.
Dubbelbijzonder – Dynamisch testen
Bij dynamisch testen wordt het leerpotentieel van een leerling beoordeeld door te onderzoeken in hoeverre een leerling gebruikmaakt van feedback of hints en op welke manier. Wat je eigenlijk wilt verkennen is in hoeverre de leerling zich kan ontplooien als deze op de juiste momenten en op de juiste manier instructie krijgt terwijl deze werkt aan taken in de zone van naastgelegen ontwikkeling.
Er zijn verschillende manieren om hier inzicht in te krijgen. Een veelgebruikte aanpak is om de leerling eerst een statische test aan te bieden (nulmeting) om in beeld te krijgen wat de leerling al kan en weet. Vervolgens wordt dan een dynamische test aangeboden waarbij de leerling feedback krijgt op de dingen die nog niet helemaal goed gaan. In een afrondende fase krijgt de leerling een vergelijkbare taak aangeboden (opnieuw via een statische test). Daarna wordt beoordeeld wat ‘de winst’ is die de leerling heeft behaald door de feedback die gegeven is.
Onderzoek van Resing en anderen toont aan dat deze manier van testen een betrouwbare indicator is en een betrouwbare voorspellende waarde heeft ten aanzien van individuele schoolprestaties.
Dubbelbijzonder – Kwalitatieve (multiple) casestudies
Een casestudy is een gevalsstudie van – in deze context – een leerling. Een casestudy is veelal gericht op een brede probleemstelling/onderzoeksvraag. In een casestudy worden verschillende onderzoeksmethoden gebruikt, bijvoorbeeld een observatie, een interview, didactische resultaten.
De stappen van de casestudy worden veelal parallel uitgevoerd. Tijdens het onderzoek kan nieuwe informatie leiden tot nieuwe inzichten waardoor eerdere onderzoeksstappen herhaald worden. De aanpak geeft de onderzoeker vaak diepere inzichten.
Bij een multiple casestudy worden meerdere cases vanuit eenzelfde probleemstelling verkend en wordt gekeken of er overeenkomsten zijn en zo ja welke, of dat er juist verschillen waarneembaar zijn.
Dubbelbijzonder – Clustermodellen
De term clustermodellen verwijst naar een aanpak waarbinnen leerlingen in groepjes gecombineerd worden en deze groepjes samengesteld worden op basis van overeenkomstige educatieve behoeften.
Daarbij kun je denken aan de indeling in niveaugroepen voor bijvoorbeeld het technisch lezen of rekenen. Maar er kunnen net zo goed groepjes samengesteld worden op basis van bepaalde aanwezige of juist niet aanwezige leer- en studievaardigheden.
Dubbelbijzonder – Asynchrone ontwikkeling
Een asynchrone ontwikkeling is een situatie waarin een kind zich cognitief veel sneller ontwikkelt dan bijvoorbeeld motorisch of sociaal-emotioneel. Dat hoeft op zich nog niet zo’n probleem te zijn, mits de omgeving het kind dan wel op de beide domeinen aanspreekt op een wijze die past bij het ontwikkelingstempo in dat specifieke domein.
Het wordt wel een probleem als de omgeving er geen rekening mee houdt dat er verschillen in ontwikkelingstempo kunnen zijn tussen die verschillende domeinen bij een kind. Daardoor kan het voorkomen dat we van de leerling bijvoorbeeld op motorisch gebied net zulke hoge verwachtingen hebben als op cognitief gebied. Als de leerling die verwachting niet kan waarmaken, dan hebben we de leerling in feite overvraagd en kan dit leiden tot teleurstelling voor alle partijen.
Dubbelbijzonder – Zelfconcept
Bij zelfconcept gaat het om overtuigingen over wie je bent en wat je kunt, die je in je leven ontwikkelt en die je min of meer als vaststaand ervaart. Die overtuigingen bouw je op uit eerdere ervaringen.
Als je ervaart dat je bij het maken van taken op school nooit fouten maakt, dan zul je na verloop van tijd jezelf als iemand gaan beschouwen die nooit fouten maakt. Als je je dan een keer geconfronteerd ziet met een taak die je niet meteen kunt oplossen, dan kan dat tot verwarring leiden, want ‘je kunt toch altijd alle dingen zonder fouten’. Op zo’n moment kan je zelfconcept onder spanning komen te staan.