Volgens Maslow verloopt het leren in vier stadia. Van onbewuste onbekwaamheid naar bewuste onbekwaamheid, naar bewuste bekwaamheid tot uiteindelijk onbewuste bekwaamheid. In het stadium van onbewuste onbekwaamheid missen leerlingen bepaalde kennis en vaardigheden en zijn ze zich daar niet van bewust. Ze voelen zich ook (nog) niet gehinderd door dit gebrek aan kennis en vaardigheden. Een rijke leeromgeving stuurt aan om op een vriendelijke manier te ervaren dat er wat te leren valt. Kinderen ontdekken dat ze iets nog niet weten of kunnen en voelen zich daardoor bewust onbekwaam.
Dit is het stadium waarop de leerling gemotiveerd kan raken om die kennis en vaardigheden wel te willen ontwikkelen. Tussen dit stadium en het volgende stadium, de bewuste bekwaamheid, vindt het werkelijke leren plaats. Leren betreft dus per definitie nieuwe kennis en vaardigheden die eigen gemaakt moet worden. Het is normaal dat dit proces met vallen en opstaan verloopt. Het is de fase waarin de zone van naastgelegen ontwikkeling betreden wordt. Door het leerproces ontstaat vaardigheid en inzicht.
Leerlingen ontdekken na oefening dat ze iets weten en iets kunnen en ervaren daardoor bewuste bekwaamheid. In de uitloop van dit proces worden kennis en vaardigheid zo eigen dat leerlingen soms niet meer weten dat ze iets kunnen, tot dat ze gevraagd worden om een taak te verrichten waarvoor die kennis en vaardigheid nodig is. Het terughalen van dit inzicht draagt bij aan een gezond gevoel voor self-efficacy.