Goodness-of-fit heeft te maken met afstemming tussen individu en de omgeving. In het onderwijs gaat goodness-of-fit om het passend maken van de gehele pedagogische en didactische situatie. Goodness-of-fit betref dan niet alleen het leerstofaanbod of de mate van instructie, maar ook de kansen voor de leerling om onderdeel uit te maken van een veilige sociale en emotionele omgeving. Denk dan bijvoorbeeld aan kansen om ontwikkelingsgelijken te treffen, maar ook aan kansen om op school een vertrouwenspersoon te kunnen vinden. Of een leerling een echte vertrouwenspersoon kan vinden in de school heeft niet alleen te maken met of er iemand is die op zijn deur een bordje met ‘vertrouwenspersoon’ heeft staan.
Begaafde leerlingen zijn gevoelig voor oprechte relaties en kiezen graag zelf de mensen uit die ze vertrouwen. Voor elke begaafde leerling ligt die goodness-of-fit weer net een beetje anders. Er is dus niet zoiets als een set vaste criteria die die goodness-of fit voor elke leerling bepalen. Goodness-of-fit is ook wat anders dan zorgen dat ‘het vooral leuk is’ of zorgen dat de leerling vooral ‘geen tegenwind ervaart’. Het gaat om een zorgvuldige afstemming tussen dat wat de leerling nodig heeft om zich te kunnen ontwikkelen en het antwoord dat de omgeving voor die individuele leerling kan bieden.