Skip to content

Basisboek – Hoofdstuk 1 Hoogbegaafdheid als werkwoord

In het eerste deel van het Basisboek (Hoog)begaafdheid voor po en vostaan verschillende visies op (hoog)begaafdheid centraal. Onderzoek van Dai en Chen (2014) laat zien dat de wereldwijde visies op (hoog)begaafdheid elk verschillende consequenties hebben voor het onderwijskundig handelen. Vier verschillende auteurs beschrijven vanuit hun eigen wetenschappelijke perspectief hoe hun visie in jouw lespraktijk kansrijk onderwijs vanuit een inclusieve gedachte kan bevorderen. In alle vier de hoofdstukken speelt de opvatting over intelligentie een belangrijke rol, zij het wel steeds op een andere manier. Alle auteurs zien bijvoorbeeld de omgeving van de leerling als een beïnvloedende factor waardoor een kind in aanleg aanwezig potentieel al of niet kan ‘verzilveren’en ziet vanuit die eigen visie ook kansen om groepen leerlingen waarbij we kenmerken van (hoog)begaafdheid traditioneel gezien niet snel (h)erkennen, beter in beeld te krijgen.

Hoewel er dus overeenkomsten zijn tussen de verschillende visies, bestaan er ook hemelsbrede verschillen. Want ondanks dat alle auteurs wel een belangrijke rol aan intelligentie toekennen, doen zij dat alle vier op een andere wijze.

Het vijfde hoofdstuk in dit deel is pedagogisch-filosofisch van aard. Er wordt geen visie op (hoog)begaafdheid gepresenteerd, maar het hoofdstuk zet aan tot kritisch denken. De auteur stelt een even simpele als moeilijk te beantwoorden vraag centraal, namelijk: ‘Is dat zo?’ Daarmee wil de auteur niet het gelijk van een van de visies bepleiten of ter discussie stellen. De auteur wil wel leraren aanmoedigen om goed na te denken over de vraag watzij zelf als de relatie zien tussen goed onderwijs en concepten van (hoog)begaafdheid en of een bepaalde theorie ook in de praktijk van alledag voor hen opgaat.

Door ruimte te bieden aan een (beperkte) diversiteit aan theoretische opvattingen sluiten we aan op een van de principes van de World Council for Gifted and Talented Children (WCGTC, 2021) die stelt dat lerarenopleiders educatieve professionals kennis moeten laten maken met diverse visies op begaafdheid zodat zij zelf stelling kunnen nemen. Het sluit ook aan op een van de pijlers onder het Europees Kwalificatieraamwerk dat de kaders uitzet voor bachelor-en masteropgeleide professionals: het kritisch-ethisch oordeelsvermogen om informatie zorgvuldig te wegen en keuzes te maken (Van Gerven, 2021).