Het jonge kind – Educatieve behoeften

Onder educatieve behoeften verstaan we alles wat een kind nodig heeft om zich te kunnen ontwikkelen. Daarbij kun je onderscheid maken tussen curriculaire behoeften, pedagogische behoeften en didactische behoeften. Curriculaire behoeften hebben betrekking op leerinhouden. Welke kennis en uit die kennis voortvloeiende vaardigheden heeft de leerling nodig om niet alleen nu maar ook straks te kunnen deelnemen aan de samenleving? Pedagogische behoeften zijn gericht op dat wat een kind nodig heeft om zich sociaal en emotioneel zo te kunnen ontwikkelen dat hij past in de samenleving en als actief lid straks aan die samenleving te kunnen deelnemen. Daarbij kun je denken aan een goede relatie met de leraar en medeleerlingen, maar ook aan het leren kennen van zichzelf door het ontwikkelen van inzicht in bijvoorbeeld eigen talenten. Didactische behoeften zijn de behoeften die een kind nodig heeft om leren mogelijk te maken. Daarbij kun je denken aan een goede instructie en begeleiding tijdens het maken van taken. Maar je kunt ook denken aan een goed ingerichte rijke leeromgeving waarin tot leren uitgedaagd wordt.

In Nederland wordt ook wel de term onderwijsbehoeften gebruikt. Daar waar het begaafde leerlingen betreft, wordt dit begrip ten onrechte soms eenzijdig ingevuld als ‘leerstofaanbod’ en het bevorderen van het “leren leren”. Daardoor wordt er onbewust een deel van de kinderlijke ontwikkeling minder actief aangesproken terwijl ook die ontwikkeling nodig is om straks goed in de wereld te kunnen staan.

Het jonge kind – Empirisch onderzoek

Empirische kennis is kennis die voorkomt uit wetenschappelijke onderzoek. Bij empirisch onderzoek beantwoord de onderzoeker een onderzoeksvraag door systematisch data te verzamelen met behulp van een empirische onderzoeksmethode. Empirisch onderzoek is de op de praktijk gerichte tegenhanger van literatuuronderzoek. Een onderzoeker die empirisch te werk gaat, kan nieuwe uitspraken doen over de werkelijkheid.

Er zijn twee vormen van empirisch onderzoek: kwalitatief onderzoek en kwantitatief onderzoek.
Bij kwantitatief onderzoek verzamelt en analyseert de wetenschapper “numerieke data”, grofweg te vertalen als aantallen”. Dit type onderzoek wordt om patronen en gemiddelden te vinden, voorspellingen te doen, oorzakelijke verbanden te achterhalen en om resultaten te generaliseren naar grotere populaties.

Bij kwalitatief onderzoek verzamelt de onderzoeker niet-numerieke data, zoals tekst, video of audiobestanden. In sociale wetenschappen wordt zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek gedaan. Een onderzoek gericht op een of enkele cases is veelal een kwalitatief onderzoek. Een onderzoek waaraan grote groepen personen onderzocht worden zijn veelal kwantitatieve studies.

Het jonge kind – Casestudy

Een casestudy is een gedetailleerd onderzoek naar een specifiek thema of een specifiek probleem. Een ander woord voor casestudy is een gevalstudie. Als een onderzoek maar één case study beslaat, dan wordt er ook wel eens gezegd dat het een N=1 studie is. De resultaten van zo’n studie geven weliswaar informatie over die specifieke situatie of over dat specifieke probleem, maar die resultaten mogen nooit zomaar gegeneraliseerd worden over een totale groep individuen met dezelfde kenmerken, je weet immers niet of bij die andere personen de omgevingsinvloeden wel gelijk of op zijn minst vergelijkbaar zijn.

Wat leert een case study je dan wel? Een case study is heel geschikt als eerste basis om te verkennen onder welke omstandigheden een bepaalde aanpak het probleem zou kunnen beïnvloeden. Het geeft dus inzicht voor het ontwikkelen van een aanpak die naderhand onder een bredere groep (waarvoor vergelijkbare omstandigheden gelden) uitgeprobeerd kan worden. Vervolgens kan dan bij dat vervolgonderzoek geprobeerd worden om vast te stellen of de gekozen aanpak werkelijk effectief kan zijn of dat er toch beperkingen gelden.

Het jonge kind – Nature nurture

Het nature-nurture-debat is een discussie over de oorsprong van de eigenschappen van een mens. In deze discussie kunnen twee uitersten worden waargenomen. Het ene uiterste betreft het “nature-standpunt”, daarin gaat men ervan uit dat alle eigenschappen van een mens worden bepaald door aanleg. Het andere uiterste betreft het “nurture-standpunt” waarin men ervan uitgaat dat alle eigenschappen van een mens worden bepaald door de opvoeding en de leefomgeving.

In het tegenwoordig denken over de vraag “is het aanleg of voeding” komen deze uitersten wat minder scherp naar voren. Wetenschappers zijn het er over eens dat gedrag voorkomt uit de optelsom van aanleg en opvoeding. Waar het kinderen met kenmerken van begaafdheid, dan zijn de meeste wetenschappers tegenwoordig de mening toegedaan dat hoewel aanleg om iets heel goed te kunnen een vereiste is, die aanleg alléén niet genoeg is. Opvoeding en onderwijs moeten die aanleg wel helpen ontwikkelen. Vanuit dit perspectief worden verschillen tussen mensen met eenzelfde aanleg verklaart als resultaat van opvoeding en onderwijs.

Het jonge kind – De klinische praktijk

In een klinische praktijk verrichten professionele hulpverleners diagnostiek en begeleiding. Daarbij baseert de hulpverlener zich op onderzoek dat naar de cliënt is verricht. Als het gaat om de ondersteuning van kinderen met kenmerken van begaafdheid betekent dit dat een orthopedagoog of een (kinder- en jeugd) psycholoog onderzoek doet naar de oorzaak van problemen. Het soort onderzoek hangt af van de hulpvraag waarmee ouders en kind zich melden bij de praktijk.

Niet in alle gevallen kiest de hulpverlener voor intelligentieonderzoek. Als deze van mening is dat ander onderzoek beter is om de hulpvraag te beantwoorden, dan zal de hulpverlener daarvoor kiezen. Onderzoek kan leiden tot drie soorten diagnoses: een onderkennende diagnose: er wordt vastgesteld wat het probleem is. Een verklarende diagnose: er wordt vastgesteld wat het probleem veroorzaakt. En soms een classificerende diagnose: er wordt vastgesteld of er sprake is van een leer- of ontwikkelingsstoornis. Zowel voor de begeleiding en adviezen voor opvoeding en onderwijs voor worden de resultaten van het onderzoek als uitgangspunt genomen.

Publicatie over onderpresteren

Ongeveer iedere maand behandelen we als Kenniscentrum Hoogbegaafdheid een nieuw thema, in de vorm van korte artikelen, verwijzingen naar verdiepende literatuur, praktijkvoorbeelden en inspirerende webinars. Het derde thema: onderpresteren.

Wat is dat precies, hoe kun je het herkennen, hoe kun je het voorkómen of verhelpen, waar moet je mee rekening houden en wat betekent dit voor de dagelijkse praktijk?

Vanuit het perspectief van de wetenschap, het perspectief van beleid en het perspectief van de praktijk wordt in deze brochure naar het thema gekeken.

Lees hier de publicatie

Thematafel over versnellen

Regelmatig organiseert het Kenniscentrum Hoogbegaafdheid speciale thematafels over onderwerpen rond hoogbegaafdheid. Het doel is om diepgang te zoeken en vanuit verschillende perspectieven (praktijk, beleid en wetenschap) het onderwerp te belichten.

Onder begeleiding van Natasja van den Berg (Tertium) gaan Lianne Hoogeveen (bijzonder hoogleraar ‘Identification, Support and Counseling of Talent, Radboud Universiteit), Hester op de Haar (schoolleider PO, HB-specialist), Jo Verlinden (Netwerkcoördinator meer- en hoogbegaafdheid) en Leonieke Boogaard (projectleider De vele gezichten van hoogbegaafdheid, ECHA-specialist) met elkaar in gesprek over het thema Versnellen.

Bekijk hier de volledige thematafel

Publicatie over signaleren

Ongeveer iedere maand behandelen we als Kenniscentrum Hoogbegaafdheid een nieuw thema, in de vorm van korte artikelen, verwijzingen naar verdiepende literatuur, praktijkvoorbeelden en inspirerende webinars. Het derde thema: signaleren.

Hoe je kinderen onderwijs kunt bieden dat past bij hun behoeften begint bij vaststellen wat ze nodig hebben. Kinderen met kenmerken van (hoog)begaafdheid hebben specifieke behoeften. Hoe bepaal je wat deze zijn en waar let je op bij het signaleren van specifieke onderwijsbehoeften van (potentieel) hoogbegaafde leerlingen?

Lees hier de publicatie

Publicatie over versnellen

In opdracht van het ministerie van OCW ontwikkelt het Landelijk Kenniscentrum Hoogbegaafdheid onder andere een online kennisplatform, waar kennis over tal van thema’s rond (hoog)begaafdheid worden gebundeld, steeds vanuit drie perspectieven: wetenschap, beleid en praktijk.

Zo ongeveer iedere maand behandelen we een nieuw thema, in de vorm van korte artikelen, verwijzingen naar verdiepende literatuur, praktijkvoorbeelden en inspirerende webinars. Het eerste thema: versnellen. Wat is versnellen precies, werkt het ook en hoe breng je het op een goede manier in praktijk?

Lees hier de publicatie

Registratie en presentaties webinar signaleren van (hoog)begaafde kinderen

Op 15 maart organiseerde het NTCN een online webinar over het signaleren van (hoog)begaafde kinderen met Lilian van der Poel & Janneke Berendsen-Hulshof. Hieronder vind je de registratie en de presentaties.

Bekijk hier de presentaties

Over de sprekers

Lilian van der Poel werkt al meer dan 10 jaar met (hoog)begaafde baby’s en peuters, startte XL-leren en schreef het boek ‘bijdehante baby’s en pittige peuters’ waarna ook haar bedrijf ukIQ startte voor kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong. Hierin biedt zij opleidingen, trainingen en workshops voor professionals, alsook peergroup-onderwijs voor jonge kinderen. Tijdens deze bijeenkomst zal Lilian dieper ingaan op de onderwerpen vroegsignalering en signalering bij kinderen met een niet westerse migratieachtergrond.

Drs. Janneke Berendsen-Hulshof is als hoofddocent RITHA verbonden aan het Radboud Centrum Sociale Wetenschappen en coördineert daarnaast het CBO traject ‘vooruitwerklab’ voor het VO. Met meer dan 15 jaar ervaring als docent Nederlands en mentor in het VO weet zij praktijk en theorie samen te brengen voor zowel ouders als scholen wanneer het gaat om signaleren van (hoog)begaafdheid bij kinderen. Tijdens deze bijeenkomst zal Janneke o.a. ingaan op aandachtspunten bij de overgang van PO naar VO en op stimulerend signaleren in het VO.