Wat verstaan we onder… paradigma?

Het begrip paradigma verwijst naar een verzameling van theorieën die verschijnselen in de praktijk kunnen verklaren of die in de praktijk het handelen onderbouwen. In het huidige onderwijskundige paradigma ligt er een groot accent op zelfregulatie, leren creatief te denken en tot oplossingen te komen, samen werken, eigen initiatief et cetera.

Wat verstaan we onder… zelfregulerend leren?

Als leerlingen zelfregulerend leren dan stellen ze zelf hun doelen, selecteren ze zelf welke taken en opdrachten passend zijn om de gekozen doelen te behalen en organiseren zij hun eigen handelen zodanig dat dit ook realistisch en haalbaar is. Om dit te kunnen doen is de ontwikkeling van metacognitie (op een reflecterende wijze kunnen kijken naar je eigen (leer)gedrag) een eerste vereiste. Vervolgens is het meer in het algemeen kunnen reguleren van het eigen gedrag vereist en pas als dat goed is ontwikkeld kunnen leerlingen ook zelfregulerend leren.

Wat verstaan we onder… dynamisch testen?

Bij dynamisch testen wordt het leerpotentieel van een leerling beoordeeld door te onderzoeken in hoeverre een leerling gebruikmaakt van feedback of hints en op welke manier. Wat je eigenlijk wilt verkennen is in hoeverre de leerling zich kan ontplooien als deze op de juiste momenten en op de juiste manier instructie krijgt terwijl deze werkt aan taken in de zone van naastgelegen ontwikkeling.

Er zijn verschillende manieren om hier inzicht in te krijgen. Een veelgebruikte aanpak is om de leerling eerst een statische test aan te bieden (nulmeting) om in beeld te krijgen wat de leerling al kan en weet. Vervolgens wordt dan een dynamische test aangeboden waarbij de leerling feedback krijgt op de dingen die nog niet helemaal goed gaan. In een afrondende fase krijgt de leerling een vergelijkbare taak aangeboden (opnieuw via een statische test). Daarna wordt beoordeeld wat ‘de winst’ is die de leerling heeft behaald door de feedback die gegeven is.

Onderzoek van Resing en anderen toont aan dat deze manier van testen een betrouwbare indicator is en een betrouwbare voorspellende waarde heeft ten aanzien van individuele schoolprestaties.

Wat verstaan we onder… scaffolding?

Bij scaffolding werk je met een didactiek die specifiek gericht is op het stapsgewijs ondersteunen van de leerling bij het verwerven en toepassen van kennis een vaardigheden. Het Engelse woord scaffold betekent letterlijk steiger. En elke steiger is, als het goed is, tijdelijk van aard. Elke keer als de leerling laat zien weer een stapje verder gekomen te zijn, kun je voor dat specifieke onderdeeltje de ondersteuning weer afbouwen.

Het kenmerk van een goede steiger is dat deze niet alleen ondersteuning biedt, maar dat die ondersteuning precies aansluit bij wat er nodig is. Dat begint bij het vaststellen van een beginsituatie: Wat weet de leerling en kan de ook leerling inzetten?

Vervolgens controleer je, of je het beroep dat de leerling op je doet, ook goed hebt begrepen. Dus als de leerling een vraag stelt, dan ga je na of dat ook echt de vraag is. Vervolgens kun je dan aan de hand van gerichte instructie, het stellen van handige denkvragen en het geven van feedback de leerling verder helpen in zijn leerproces. De laatste stap is dat je nagaat of de leerling ook echt uit de voeten kan met de kennis en vaardigheid die zo is ontwikkeld.

Wat verstaan we onder… identiteit?

Identiteit is een best ingewikkeld begrip dat we toch veel gebruiken. Want wat is dat nu precies identiteit? Het ontwikkelen van je identiteit is een proces dat alle mensen doormaken. Tijdens dit proces vinden mensen uit wie ze zouden willen worden of zijn, of wie of wat ze juist nooit zouden willen worden of zijn. Het ontwikkelen van je eigen identiteit vereist interactie met de omgeving.
Een veel gebruikte omschrijving van identiteit is “een combinatie van kwaliteiten die maken dat het ene mens zich kan onderscheiden van andere mensen”. Het is een verzameling van “de onderscheidende kenmerken of persoonlijke ontwikkeling als het resultaat van psychologische identificatie”.

Psychologische identificatie is een proces waarin een mens eigenschappen en vaardigheden van een ander zichzelf eigen maakt en aanwendt juist omdat je die eigenschappen in die ander zo waardeert en denkt: “Zo zou ik ook wel willen zijn of willen kunnen handelen.”

Wat verstaan we onder… trauma?

De term trauma gebruiken we als iemand na een ervaring sterke gevoelens van angst, verdriet eenzaamheid of woede ervaart en die gevoelens blijven bestaan, ook als de gebeurtenis al (veel) langer geleden is. Zo’n ervaring is dan voor iemand zo ingrijpend geweest dat het voor die persoon niet mogelijk is om er mee om te gaan.

Onder een t-trauma (een trauma met een kleine t) verstaan we een opeenstapeling van negatieve ervaringen. Bij elk van die ervaringen worden gevoelens van angst, verdriet, boosheid, machteloosheid ervaren. Deze ervaringen hoeven op zichzelf nog niet heel groot geweest te zijn, maar juist door de opeenstapeling van een (langlopende) reeks van dergelijke ervaringen ontstaat er ook een opeenstapeling van de emoties. Het resultaat van die opeenstapeling kan even heftig zijn als het resultaat van een trauma met een grote T.

Wat verstaan we onder… regievoerder?

Als een situatie rondom een leerling zorgelijk wordt en er tegelijkertijd meerdere personen bij de ondersteuning van de leerling betrokken zijn, is het prettig als een van die personen het vaste aanspreekpunt wordt voor alle betrokkenen. Zo iemand neemt dan de regie. De regievoerder is dan niet alleen een eerste aanspreekpunt, maar zorgt ook dat de communicatie tussen de verschillende partijen soepel blijft verlopen, dat iedereen op de juiste wijze over de juiste dingen wordt geïnformeerd.

Een regievoerder kan ouders ook ontzorgen. Ouders van een leerling die door omstandigheden niet meer naar school gaat of dreigt ui te vallen, hebben vaak al een heel lange weg met hun kind doorgemaakt. Daarbij spelen niet alleen praktische zaken een rol, maar spelen vooral emoties een belangrijke rol waardoor ouders soms ook gewoon even ‘op’ zijn. Op dat moment is het fijn als de regievoerder taken overneemt waardoor ouders ook weer even hun aandacht op andere zaken kunnen richten en hun rol terugschuift van ‘regelaar naar ouder’.

Wat verstaan we onder… zone van naastgelegen ontwikkeling?

De term Zone van naastgelegen ontwikkeling is afkomstig van Vygostki. Vygotski bedoelde daarmee taken waarvoor een leerling net een beetje op zijn tenen moet lopen maar die de leerling dankzij goede instructie en begeleiding tijdens het uitvoeren van de taak grotendeels zelfstandig kan verrichten. Om een taak aan te kunnen bieden in die zone van naastgelegen ontwikkeling moet een leraar dus heel goed zicht hebben op de beginsituatie van de leerling. Wat weet en kan de leerling al, welke kennis is nog niet aanwezig en welke vaardigheden moet de leerling gaan ontwikkeling. Het gat tussen wat de leerling al weet en kan en wat nieuwe informatie en nieuwe vaardigheden betreft is de omvang van de leerstap die de leerling moet gaan zetten. Hoe groter dat gat, hoe groter de leerstap, hoe kleiner het gat, hoe kleiner de leerstap.

Van leerlingen met kenmerken van begaafdheid weten we dat ze in het domein waarin ze het grootste ontwikkelingspotentieel hebben, ze ook de grootste leerstappen kunnen zetten. Maar dat betekent niet dat ze dat dus kunnen zonder een goede instructie en begeleiding. Het betekent ook niet dat ze automatisch in elk vak even grote leerstappen kunnen zetten. Het kan dus best zo zijn dat een leerling in het domein taal/lezen verhoudingsgewijs grotere leerstappen zou kunnen zetten dan in het domein rekenen. Uiteraard kan het omgekeerde ook het geval zijn en zijn er ook leerlingen die in alle vakken heel grote leerstappen kunnen zetten. Als de leerstappen te klein zijn, dan ervaren we veelal dat een leerling ‘erg gemakkelijk’ leert. Het gaat de leerling vaak goed af, met weinig fouten waardoor de leerling een gebrek aan uitdaging kan ervaren.

Wat verstaan we onder… executieve vaardigheden?

Executieve functies zijn de cognitieve processen die nodig zijn om je gedrag te sturen om een (school)taak goed uit te kunnen voeren. Daarbij gaat het om inhiberen (het kunnen onderdrukken van dominante reacties), shiften (je aandacht op iets anders kunnen richten als de situatie dat vereist) en updaten (het kunnen koppelen van nieuwe kennis aan bestaande kennis waardoor je ook je handelen kunt aanpassen). Executieve functies verwijzen vooral naar wat er in het brein gebeurt.

Executieve functies kunnen worden vertaald in executieve vaardigheden, dit is het handelen in de praktijk. De executieve vaardigheden kunnen we waarnemen, dat gaat om gedrag. Daarbij kun je denken aan zoiets als georganiseerd handelen, volgehouden aandacht, doelgericht gedrag, maar ook het reguleren van emoties en de zogenoemde metacognitieve vaardigheden waardoor een kind door inzicht te hebben in het eigen gedrag en handelen in staat is om bij te sturen op dat eigen gedrag.

De ontwikkeling van executieve vaardigheden wordt sterk bepaald door de noodzaak om die vaardigheden ook echt te moeten gebruiken. Kinderen die op school onvoldoende aangezet worden om taken in hun zone van naastgelegen ontwikkeling te verrichten, ervaren minder de noodzaak tot het inzetten van deze vaardigheden. Dit betekent dat als we willen dat leerlingen goede executieve vaardigheden ontwikkelen, wij van meet af aan de leerling onder passende begeleiding in die zone van naastgelegen ontwikkeling onderwijs moeten bieden

Wat verstaan we onder… self-efficacy?

Self efficacy is het beste te omschrijven als bij de start van een taak het inzicht en vertrouwen hebben dat je over de goede kennis een vaardigheden beschikt waardoor je een grote kans hebt een taak met succes te kunnen afronden. Dat betekent dat je het gevoel hebt over een goede basis te beschikken en dat als je tussentijds er niet helemaal uit komt, je die ontbrekende kennis e vaardigheden ook kunt ontwikkelen waardoor je er dan ‘toch uit komt’.

Kinderen die een goed gevoel voor self-efficacy hebben zullen eerder geneigd zijn een taak te durven aanpakken en een beetje ‘risico’ te nemen om ook situaties aan te gaan waarin ze toch nog niet ‘alles’ helemaal onder controle hebben. Een gebrek aan self-efficacy kan leiden tot uitstel gedrag als een kind aan een taak moet beginnen of een verminderde motivatie.