Het jonge kind – Empirisch onderzoek

Empirische kennis is kennis die voorkomt uit wetenschappelijke onderzoek. Bij empirisch onderzoek beantwoord de onderzoeker een onderzoeksvraag door systematisch data te verzamelen met behulp van een empirische onderzoeksmethode. Empirisch onderzoek is de op de praktijk gerichte tegenhanger van literatuuronderzoek. Een onderzoeker die empirisch te werk gaat, kan nieuwe uitspraken doen over de werkelijkheid.

Er zijn twee vormen van empirisch onderzoek: kwalitatief onderzoek en kwantitatief onderzoek.
Bij kwantitatief onderzoek verzamelt en analyseert de wetenschapper “numerieke data”, grofweg te vertalen als aantallen”. Dit type onderzoek wordt om patronen en gemiddelden te vinden, voorspellingen te doen, oorzakelijke verbanden te achterhalen en om resultaten te generaliseren naar grotere populaties.

Bij kwalitatief onderzoek verzamelt de onderzoeker niet-numerieke data, zoals tekst, video of audiobestanden. In sociale wetenschappen wordt zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek gedaan. Een onderzoek gericht op een of enkele cases is veelal een kwalitatief onderzoek. Een onderzoek waaraan grote groepen personen onderzocht worden zijn veelal kwantitatieve studies.

Het jonge kind – Casestudy

Een casestudy is een gedetailleerd onderzoek naar een specifiek thema of een specifiek probleem. Een ander woord voor casestudy is een gevalstudie. Als een onderzoek maar één case study beslaat, dan wordt er ook wel eens gezegd dat het een N=1 studie is. De resultaten van zo’n studie geven weliswaar informatie over die specifieke situatie of over dat specifieke probleem, maar die resultaten mogen nooit zomaar gegeneraliseerd worden over een totale groep individuen met dezelfde kenmerken, je weet immers niet of bij die andere personen de omgevingsinvloeden wel gelijk of op zijn minst vergelijkbaar zijn.

Wat leert een case study je dan wel? Een case study is heel geschikt als eerste basis om te verkennen onder welke omstandigheden een bepaalde aanpak het probleem zou kunnen beïnvloeden. Het geeft dus inzicht voor het ontwikkelen van een aanpak die naderhand onder een bredere groep (waarvoor vergelijkbare omstandigheden gelden) uitgeprobeerd kan worden. Vervolgens kan dan bij dat vervolgonderzoek geprobeerd worden om vast te stellen of de gekozen aanpak werkelijk effectief kan zijn of dat er toch beperkingen gelden.

Het jonge kind – Nature nurture

Het nature-nurture-debat is een discussie over de oorsprong van de eigenschappen van een mens. In deze discussie kunnen twee uitersten worden waargenomen. Het ene uiterste betreft het “nature-standpunt”, daarin gaat men ervan uit dat alle eigenschappen van een mens worden bepaald door aanleg. Het andere uiterste betreft het “nurture-standpunt” waarin men ervan uitgaat dat alle eigenschappen van een mens worden bepaald door de opvoeding en de leefomgeving.

In het tegenwoordig denken over de vraag “is het aanleg of voeding” komen deze uitersten wat minder scherp naar voren. Wetenschappers zijn het er over eens dat gedrag voorkomt uit de optelsom van aanleg en opvoeding. Waar het kinderen met kenmerken van begaafdheid, dan zijn de meeste wetenschappers tegenwoordig de mening toegedaan dat hoewel aanleg om iets heel goed te kunnen een vereiste is, die aanleg alléén niet genoeg is. Opvoeding en onderwijs moeten die aanleg wel helpen ontwikkelen. Vanuit dit perspectief worden verschillen tussen mensen met eenzelfde aanleg verklaart als resultaat van opvoeding en onderwijs.

Het jonge kind – De klinische praktijk

In een klinische praktijk verrichten professionele hulpverleners diagnostiek en begeleiding. Daarbij baseert de hulpverlener zich op onderzoek dat naar de cliënt is verricht. Als het gaat om de ondersteuning van kinderen met kenmerken van begaafdheid betekent dit dat een orthopedagoog of een (kinder- en jeugd) psycholoog onderzoek doet naar de oorzaak van problemen. Het soort onderzoek hangt af van de hulpvraag waarmee ouders en kind zich melden bij de praktijk.

Niet in alle gevallen kiest de hulpverlener voor intelligentieonderzoek. Als deze van mening is dat ander onderzoek beter is om de hulpvraag te beantwoorden, dan zal de hulpverlener daarvoor kiezen. Onderzoek kan leiden tot drie soorten diagnoses: een onderkennende diagnose: er wordt vastgesteld wat het probleem is. Een verklarende diagnose: er wordt vastgesteld wat het probleem veroorzaakt. En soms een classificerende diagnose: er wordt vastgesteld of er sprake is van een leer- of ontwikkelingsstoornis. Zowel voor de begeleiding en adviezen voor opvoeding en onderwijs voor worden de resultaten van het onderzoek als uitgangspunt genomen.

Thematafel over versnellen

Regelmatig organiseert het Kenniscentrum Hoogbegaafdheid speciale thematafels over onderwerpen rond hoogbegaafdheid. Het doel is om diepgang te zoeken en vanuit verschillende perspectieven (praktijk, beleid en wetenschap) het onderwerp te belichten.

Onder begeleiding van Natasja van den Berg (Tertium) gaan Lianne Hoogeveen (bijzonder hoogleraar ‘Identification, Support and Counseling of Talent, Radboud Universiteit), Hester op de Haar (schoolleider PO, HB-specialist), Jo Verlinden (Netwerkcoördinator meer- en hoogbegaafdheid) en Leonieke Boogaard (projectleider De vele gezichten van hoogbegaafdheid, ECHA-specialist) met elkaar in gesprek over het thema Versnellen.

Bekijk hier de volledige thematafel